De Hilversumse heuvels ontstonden als eerst: Trompenberg, Hoorneboeg, Boonberg en Zwarte Berg. Daarna werden de heuvelrug tussen Huizen en Laren gevormd, met de Warandebergen en het Huizerhoogt hier weer tegenaan geduwd. Wind en regen vlakten deze ‘bergen’ in de loop daar jaren geleidelijk af.
In de laatste ijstijd, 120.000 tot 10.000 jaar geleden, had het Gooi de aanblik van een toendra. Een droog en kaal landschap, waarin de wind vrij spel had en hier en daar een meters dikke laag dekzand neerlegde. Soms gebeurde dat in de vorm van een duin, zoals de Lange Heul op de hei tussen Hilversum en Bussum.
Maar daarmee was het fundament van het karakteristieke landschap nog niet af. Dat gebeurde pas in het warme en vochtige klimaat van een kleine 5000 jaar geleden. Sinds die tijd ontstonden aan de randen van wat we nu het Gooi noemen grote moerassen, die uiteindelijk de basis vormden voor uitgestrekte veengebieden (wat we nog goed kunnen zien bij Loosdrecht). Van een toendra was het Gooi gaandeweg veranderd in een groot oerbos, voornamelijk van eiken en berken, afgewisseld met wat elzen en wilgen.
Vuursteen
Al vanaf zo’n 150.000 jaar geleden hadden er mensen gezworven door de Gooise toendra. Het waren nomaden, rondtrekkende rendierjagers. Van hun aanwezigheid getuigen opgegraven werktuigen van vuursteen.
Zo’n 8000 jaar geleden vestigden de eerste bewoners zich in het gebied. Eerst jagers en verzamelaars. Daarna de eerste landbouwers, die ruimte voor akkers maakten door stukken bos te kappen of af te branden. Het hout gebruikten zij als bouwmateriaal of brandstof. Als de grond na een aantal oogsten was uitgeput, gingen ze een stukje verderop. Hun grazende vee zorgde ervoor dat de verlatenakkers niet opnieuw in bos veranderde.
Aan de eerste echte bewoners herinneren nog de grafheuvels op de Hoorneboegsche, Zuider- en Westerheide (tussen Laren en Hilversum in). En natuurlijk de archeologische vondsten, waaronder stenen werktuigen, urnen en andere aardewerk, die hun weg naar diverse musea hebben gevonden.
Veel later, in de vroege middeleeuwen, ontstonden de eerste nederzettingen. Het eerste Naarden (dat ten noordoosten van de huidige, in 1350 gestichte vestingstad lag) was waarschijnlijk een vroege ontginning in het veen. De andere dorpen ontstonden op de beboste flanken van de afgesleten stuwwallen. Van kleine ontginningen met vaste akkertjes in het uitgestrekte bos groeiden zij langzaam uit tot gehuchten.
De schapen van de bewoners zwierven over de omringende hei. Hun koeien en paarden graasden op gemeenschappelijke weilanden (meenten). Aan zee lagen de ‘maatlanden’, waar het hooi voor in de winter vandaan kwam (vroeger lag het Gooi aan de Zuiderzee wat nu het IJsselmeer heet). Weiland en woeste grond werd gemeenschappelijk gebruikt door de Gooise boeren (de erfgooiers), die zich omstreeks het einde van de 13e eeuw in een ‘marke’ verenigden.
Heide
Het Gooise landschap bestond in de vroege Middeleeuwen grotendeels uit bos en hakhout. Maar in de loop der tijd namen de heidevelden in omvang toe, ten koste van het bos. Ook de kring van kavels akkerland rond de dorpen werd groter. Voor het vruchtbaar houden van deze ‘engen’, was veel mest nodig. Die mest moest worden geproduceerd door het vee.
Een centrale rol in het bedrijf, veeteelt in dienst van de landbouw, speelde de potstal. De schapen werden hier ’s avonds en ’s nachts in opgeborgen, de runderen gedurende de gehele winter.
Door het ongecontroleerd afsteken van heideplaggen ontstonden overigens hier en daar zandverstuivingen, zoals die nog te zien zijn ten zuiden en ten oosten van Bussum, bij Het Bluk en De Witte Bergen.
Vanaf de 14e eeuw nam de Gooise bevolking flink toe. De vestingstad Naarden, in 1350 gesticht, bloeide. De tweede oude kern, Laren breidde zich uit. Net als Hilversum, Huizen, Blaricum en Bussum. Dat had gevolgen voor de woeste gronden. Niet alleen voor de heide maar ook voor het bos. Rond 1550 zag je in het Gooi alleen nog bosjes hak- en kreupelhout. Ook het eens uitgestrekte Gooierbos viel ten prooi aan de bijlen.
Schaapskudden
Het Gooi was in enkele eeuwen tijd door mensenhanden veranderd van een uitgestrekt bos in een kaal heidelandschap, slechts doorkruist door schaapskudden, hun herders en een enkele reiziger. Een streek, arm aan natuurlijke rijkdommen.
Nadat het meeste hout was verdwenen, restte evenwel nog turf en zand. De veengebieden aan de westelijke en zuidelijke grens van het Gooi waren al vanaf het jaar 1000 ontgonnen om plaats te maken voor landbouwgrond.
Later was het de ontginners te doen om de turf, die gebruikt werd als brandstof. Eerst werden de gronden droog verveend. Later werd het veen onder de waterspiegel gebaggerd, op ‘legakkers’ te drogen gelegd en vervolgens tot turfjes verwerkt. De ‘trekgaten’ liepen direct vol water. Waar de legakkers door het water werden weggeslagen, ontstonden er uitgestrekte plassen.
Ook de winning van zand had gevolgen voor het landschap. Via diverse nieuwe (trek)vaarten werden scheepsladingen afgevoerd naar Amsterdam, dat het zand nodig had voor de uitbreiding van de stad. Gegraven werd er vooral aan de westkant van het Gooi: op de Hilversumse Meent, in ’s-Graveland en in de omgeving van de Gooise Vaart.
Parkbossen
Dankzij de inspanningen van een aantal grootgrondbezitters was het bos sinds de 17e eeuw weer langzaam in opkomst. De parkbossen van buitenplaatsen in onder meer ’s-Graveland en de Gooise Noordflank (het kustgebied tussen Naarden en Huizen) vormden de basis voor de huidige Goois bossen. De aangeplante bossen dienden twee doelen. Zij leverden niet allen hakhout, maar dienden ook tot verfraaiing van het landschap en als wandelgebied voor de grootgrondbezitters en zijn gasten.
In de 17e en 18e eeuw bleef de liefde voor de natuur nog beperkt tot de buitenplaatsen van rijke stedelingen in ’s-Graveland en in kuststrook van de Zuiderzee. Dat waren geordende oases in een woeste en lege omgeving. Geleidelijk aan veranderde dat negatieve beeld in een positief, romantisch beeld van het platteland (en de plattelanders).
Schilderij
Onder de eersten die het schrale Gooise landschap en zijn stugge bewoners waardeerden, bevonden zich enkele romantische schilders. Jan van Ravenswaay, schilderde de natuur rondom Hilversum. Barend Cornelis Koekkoek, die de natuur omschreef als ‘het volmaakte schilderij’. Veel later belande Jozef Israëls, op zijn zoektocht naar ongerepte natuur en een onbedorven boerenleven, als een van de eerste schilders in het pittoreske Laren. Na hem volgden een lange rij kunstenaars uit binnen- en buitenland. Een centrale rol in de opkomst van het Gooi als stek voor schilders en andere kunstenaars speelde de Larense hotelhouder Jan Hamdorff. Schilders en schrijvers raakten in de 19e eeuw geïnteresseerd in de pittoreske ‘woeste gronden’. Twee natuurliefhebbers slaagden erin om het Naardermeer te redden uit handen van de gemeente Amsterdam, die de ‘waardeloze plas’ wilde dempen met huisvuil en afval.
Het Naardermeer werd daarmee (in 1906) het eerste natuurmonument van Nederland.
Dagjesmensen
Gaandeweg kreeg ook het grote publiek langzamerhand belangstelling voor de Gooise natuur. De uitgestrekte bossen van de landgoederen en zelfs de ‘stille’ heide trokken, vooral op zondag, steeds meer dagjesmensen, uit het Gooi, maar ook uit Amsterdam. De Oosterspoorweg en de Gooise Stoomtram Maatschappij hadden een belangrijke bijdrage in de ontsluiting van het gebied. Niet alleen voor toeristen, maar ook voor een groeiende stroom forenzen en nieuwe bewoners.
In de volgende jaren ontwikkelden Hilversum en Bussum zich tot flinke forenzen gemeenten met een groeiende industrie. Een van de gevolgen van de komst van het spoor was bijvoorbeeld de verhuizing van de chocoladefabriek Bensdorp van Amsterdam naar Bussum.
Later volgde ook nog de Gooische Stoomtram, die vanuit Amsterdam via Muiderberg de verbinding legde tussen de Gooise plaatsen. De trams waren populair onder de dagjesmensen. Mede door de ontsluiting per spoor groeiden de Gooise dorpen binnen enkele tientallen jaren uit tot flinke kernen met onder meer uitgestrekte villaparken, die bijdroegen aan de lommerrijke aanblik van het Gooi.
Industrie
Ondertussen zette, in het eerste kwart van de 20e eeuw, de neergang van het traditionele agrarische bedrijf door. Akkers werden verkocht voor bouwterrein, de visserij in Huizen halveerde in korte tijd. Middenstand en industrie kwamen op. Vooral de industrie zorgde voor een enorme toename aan aantal inwoners, vooral in Hilversum. De groei van de bevolking stelde de gemeentebesturen voor de opdracht om meer woningen, scholen en andere voorzieningen te bouwen. Maar de groeiende bevolking had ook behoefte aan ontspanning in de vrije natuur.
Projectontwikkelaars
Het grootste deel van de heiden, weiden en akkers was in het begin van de vorige eeuw nog in het bezit van Stad en Lande van Gooiland. Omdat het merendeel van de erfgooiers maar weinig oog voor de natuur hadden en meer voor eventuele verdiensten, werd gevreesd dat zij grote stukken grond zouden verkopen, aan om bouwruimte snakkende gemeenten of aan projectontwikkelaars die brood zagen in de aanleg van villa wijken.
De oprukkende bebouwing zou ten koste gaan van de grootste troef van het Gooi, de natuur. De zes Gooise gemeenten probeerden daar gezamenlijk een stokje voor te steken. Hieruit ontstond de Stichting Gooisch Natuurreservaat.